OVER MIJN KUNST



beeldend werk
kunstuitleen

illustratie en ontwerp

over mijn kunst
activiteiten
contact

welkomstpagina

A4kunst
13 februari 2007
interview: Nel Pak

Op je website vertel je over jezelf dat je eerst vooral met pastelkrijt werkte en langzamerhand bent overgegaan naar schilderen met olieverf: van tekenen naar schilderen. Kun je iets vertellen over deze overgang?

Met pastel was ik al aan het schilderen. Ken je de term ‘pastelleren’? In de 18e eeuw was er een hausse aan kunstenaars die de pasteltechniek op een schilderkunstige manier hanteerden. Als je sommige van die werken ziet, denk je op het eerste gezicht: ‘waarom zit dit werk achter glas?’, tot je opmerkt dat het geen schilderij is, maar een pasteltekening. Met schilderen is er de overeenkomst van het laag over laag werken, met de mogelijkheid van matig fixeren om de lagen enigszins met elkaar te laten mengen, of volledig fixeren tot een ondoordringbare laag. De afstand tussen pastelleren en schilderen is niet groot.

In je meest recente werk zie ik dat je gebruik maakt van heel heldere kleuren in vlakken die meer egaal zijn vergeleken met de schildertoets die ik waarneem in eerder werk. Hoe ben je gekomen tot zulke kleuren en vlakken?

Er is inderdaad meer kleur gekomen in het werk, het zijn wel pastelkleuren, krijtachtige kleuren, het is zeker een ander palet. De overgang naar meer strakke vlakken heeft te maken met het onderwerp, de architectuur, de illusie van ruimte op het platte vlak. Daarin bereik je het meeste effect als je een grotere mate van realisme hanteert. Ook het zonlicht dat in al deze schilderijen zit is functioneel: er komt een grotere ruimtelijkheid door schaduwwerking. Overigens staan de beide technieken naast elkaar: naast de ‘strakke schilderijen’ maak ik werk met een meer schilderachtige toets.

Kun je iets vertellen over de tekening ‘kinderen’ (100 x 70 cm, pastel, 1984).



Ik werkte toen vaak op basis van foto’s uit de krant; Deze tekening is gebaseerd op een portret van kinderen uit Tsjernobyl. De blikken zijn indringend; het is geen vrolijk beeld. In deze tekening zie je trouwens ook al die grote vlakken in pastel.

Ik heb twee van je ‘waterwerken’ gezien; zijn er meer van en kun je er iets over vertellen?



Ik heb er een stuk of tien gemaakt, alle op basis van (zelf gemaakte) foto’s. Er is een verwantschap met het groepsportret waar we het net over hadden in het deformeren van mensfiguren, maar hier is dat meer geësthetiseerd. Door de spiegeling vervormt het lichaam en dat gebruik ik om iets te zeggen over mensen. Er is een ideaalbeeld, maar de werkelijkheid laat een grote afwijking van het ideaal zien. Dit is trouwens een gepsychologiseer over het werk waar ik niet van houd. In ieder geval was het toen helder met welke intentie ik deze vormen tekende. De inhoud van een schilderij verandert in de loop van de tijd.

Een heftige tekening is ‘de fontein stroomt over, het meer vergaart’ (100 x 150 cm, houtskool,1990): kun je daar iets over zeggen?


Het is het binnenste van een mens; ik heb twee grote houtskooltekeningen in die trant gemaakt. Verder een paar grote tekeningen in roze pastelkrijt, die door hun kleur zeer lichamelijk zijn. En dan nog een paar studies. Meestal werk ik in series tot op een gegeven moment een ander onderwerp zich aandient.

Een link van deze tekening met je andere werken is de vervorming, maar er is hier veel meer ingezoomd, tot er geen ruimte meer overblijft. In de andere werken is er veel meer ruimte omheen.

Als ik twee meer recente werken naast elkaar zet, ‘Ruiter’ (90 x 90 cm, olieverf op doek, 2005) en ‘Centaur’ (80 x 60 cm, acryl op doek, 2005), lijkt het alsof ik twee lijnen in je werk te pakken heb, bij de eerste, de stenen figuren, vrij strak geschilderd, bij de tweede de wil tot een lossere schildertoets.



Zoals ik al zei, heb ik een afwisseling van thema en techniek nodig: van strakke naar losse werkwijze en weer terug. In de serie schilderijen over centauren, wilde ik wezens tussen dier en mens verbeelden, in een losse toets. Ik had gedacht dat dit werk veel mensen zou aanspreken, maar dat is maar ten dele zo. Wellicht schrikt een suggestie van bestialiteit, seksualiteit tussen mens en dier de mensen af.

Zelf zie ik het als zeer tedere werken.

Een opmerkelijk nieuw initiatief van je is Avierkunst, met een eigen site en bestelwijze. Hoe ben je hiertoe gekomen?

www.avierkunst.nl is vanaf januari 2006 echt van start gegaan. Het is voortgekomen uit illustraties voor een tekencursus, die bij Lecturama uitgegeven is. Ik heb daar een hele voorraad kleine tekeningen aan over gehouden, waarvan ik er af en toe een verkocht, maar verder zagen niet veel mensen dit werk. Avierkunst is een manier om dit werk aandacht te geven. Ik put niet meer uit die eerdere voorraad tekeningen, maar ik maak werk met een andere inslag: op klein formaat, portretjes in soorten en maten, dingen met bloemen, vaak vrolijk van kleur. Het is commerciëler werk, maar het blijft integer: het heeft altijd te maken met het grote werk.

Je hebt ook kunstuitleen Transarte opgezet. Ik neem aan dat het runnen van deze zaak op de een of andere manier je werken in het atelier beïnvloedt. Hoe werkt het een stimulerend op het ander?

Transarte bestaat ongeveer 17 jaar. Ik heb het 10 jaar gedaan als hobby, naast mijn toenmalige baan in het onderwijs. Op het ogenblik functioneert het als een tegenwicht tegen het schilderen in het atelier, wat een eenzaam bedrijf is. De contacten met kunstenaars en klanten zijn een manier om onder de mensen te komen. Met Transarte bemiddel ik voor 80 Utrechtse kunstenaars. Verder breng ik via Transarte mijn eigen werk onder de aandacht. Waardoor ik minder afhankelijk ben van galeries.

Kun je iets zeggen over je inspiratiebronnen – collega’s uit heden en verleden die je inspireren of gebeurtenissen die je aan het werk zetten?

Heel in het begin waren dat bijv. Hockney, Bacon, Westerik en Dumas. Verder ben ik een groot liefhebber van Caravaggio. En Veronese, met name zijn stofuitdrukking. Het is fascinerend om de verf tot materie te zien worden. Van een afstand zie je materie, als je dichtbij staat zie je klodders verf; ik kan er eindeloos naar kijken. De voornaamste bron blijft overigens het leven zelf, de dingen die je meemaakt.

De mens –zoals je constateert – is langzamerhand verdwenen uit je werk. Hoe is dat zo gekomen?

Dat is uiteraard een constatering achteraf. Het werk is architectonischer geworden, de huizen zijn een blijvend thema. Eerder waren huizen meer decoratie. Langzaamaan werden de huizen realistischer, maar ook symbolischer en de mensen meer prototype, ze staan ergens voor.

Het lijkt alsof er in je laatste werken meer afstand is, en eerder meer mededogen. De mensen worden meer poppetjes, humoristisch, een beetje karikaturaal, ook Breughelachtig.



Breughel is inderdaad vaker genoemd; wat je in zijn werk ook ziet, is het door elkaar heen lopen van verschillende tijdsmomenten in één schilderij, dat heb ik ook zo geschilderd in een opdracht (illustratie hierboven - opdrachtgever: Visade, Rijswijk). De vorm van de architectuur bepaalt ook de vorm van de mensen, lijkt het. In het schilderij waar ik nu mee bezig ben (een weids landschap, in rozetinten -NP) wilde ik ook zo’n figuurtje neerzetten, maar door het ontbreken van architecturale vormen past het totaal niet; het figuurtje, een steltloper, moet andere, meer realistische proporties hebben.

Je maakt ook illustraties. Hoe komen je opdrachten tot stand?

Via via. Ik doe momenteel niet aan acquisitie. Ik heb er veel plezier in en ik heb behoefte aan afwisseling en verschillende materialen.

Dat zie ik ook aan de kleinere tekeningen die je maakt, zoals die op kneedgum, of papierpulp. Kun je daar iets over vertellen? Heb je niet de behoefte om dit als zodanig uit te werken? Of is steeds olieverf het doel?

Het is een soort spelen, iets wat ernaast staat. Een manier om de focus te richten. Het werkt als aanloop naar de schilderijen. Ik ga wel steeds weer naar olieverf. Je hebt een zekere technische bekwaamheid verworven in een bepaald materiaal, en daar wil je steeds weer naartoe.